De oorsprong van de antropologische tentoonstellingen

1815-1885

‘De Ander’, ‘exoten’, ‘monsters’: al sinds jaar en dag worden ze voor het publiek tentoongesteld. Begin 19de eeuw kwam die passie voor zogenaamde ‘wilden’ in een stroomversnelling met de ‘ontdekkingsreizen’, de ontwikkeling van koloniale rijken en de groeiende wetenschappelijke belangstelling voor ‘rassen’. Zowel in Europa als in de Verenigde Staten ontstonden nieuwe tentoonstellingsvormen, die uitgroeiden van een curiositeit, voorbehouden aan de elite, tot volksvermaak. Het tragische verhaal van de ‘Hottentot Venus’ (1810-1815) vormde een scharniermoment.

De tentoonstellingen volgden elkaar op – van individuen, maar ook van grotere groepen, en zelfs van echte dorpen en professionele gezelschappen (zoals die van de Duitse impresario Hagenbeck of de Amerikaan Barnum) die de wereld rondreisden. Na de eerste specifiek ‘koloniale’ tentoonstelling in Amsterdam (1883) en de ‘Wereld’-tentoonstelling in Antwerpen (1885) raakte het fenomeen over heel Europa en de Verenigde Staten verspreid.